“In ieder van ons schuilt een Bommel!”, plachten wij te zeggen als één van ons driemanschap in een ongemakkelijke situatie was beland.
“Ons driemanschap” was overigens als combinatie al even illuster als de personages uit Rommeldam, het stadje waar Heer Olivier B.Bommel op Slot Bommelstein woonde.
Het betrof mijn vader Cas, zijn jeugdvriend Bertus en ikzelf.
Een trio dat met elkaar zeilde en ondanks het leeftijdsverschil interesses in Bommel, Carmiggelt en de Drie Fleschjes in Amsterdam deelde.
Dat ons taalgebruik dus doorspekt was met het vocabulaire van Marten Toonder, was evident en voor veel mensen misschien wel “kommer en kwel’, als u begrijpt wat ik bedoel !
Een andere veel gebezigde uitroep was: “als dat Bommel niet is met zijn platte kermistroep!” hetgeen Markies de Canteclaer, de buurman en gezworen vijand van Bommel, steevast riep als Ollie B. voorbij tufte in zijn “oude schicht”.
Wij riepen het te pas en te onpas, als er een bemanningslid te laat met zijn bagage aan boord klom.
De Markies was representatief voor de oude adel en kon zo weggelopen zijn uit “Hoe heurt het eigenlijk”van Jort Kelder.
Hij begon elke zin met het enigszins verbaasd klinkende “Parbleu”, hetgeen Bommel al direct op het verkeerde been zette.
IJzersterk was ook zijn commentaar als Heer Ollie na een avontuur meestal in verfomfaaide staat huiswaarts keerde: “Fi donc, welk een schouwspel ! Hoe nu Bommel ? Zijt ge uit uw stamcafé geworpen ?”.
Desondanks noemde Heer Olivier B. Bommel zich een heer van stand !
U kent hem, of u kent hem niet.
Geeft niks, want hij en zijn slimme maatje Tom Poes worden dit jaar 75, dus de jonge oplettende lezertjes onder u valt niets kwalijk te nemen als de personages aan hun voorbij zijn gegaan.
Marten Toonder was de geestelijke vader van het duo en zijn eerste Tom Poes-strip in 1941 was getiteld: “Tom Poes en het geheim van de blauwe aarde”.
Pas in het derde avontuur (“In de tovertuin”) stapte Heer Bommel het verhaal binnen.
Hij kwam, zag en stal de show !
De beer in zijn geruite jas en met zijn onafscheidelijke pijp, wist door zijn gulheid –“Geld speelt geen rol!”- en gastvrijheid –“een eenvoudig doch voedzame maaltijd”- elke andere figuur te overrompelen.
Begonnen als kinderstrip, kregen de verhalen mede door het taalgebruik al gauw een volwassen lezerskring en een literaire status.
De grote kracht zat hem ook in de tijdloosheid.
Vrijwel alle verhalen in die vijfenzeventig jaar zouden recent geschreven kunnen zijn.
“De Bovenbazen”’ uit 1963, zijn de graaiers van nu, “De andere wereld”’(1979) gaat over de vluchtelingenstroom, in “De slijtmijt” uit 1970 is de duurzaamheid en massaconsumptie aan de orde en doordat Professor Sickbok al in 1947 kans heeft gezien de as van de aarde een paar graden te kantelen, ontstaat de “ nieuwe ijstijd”, representatief voor de huidige klimaatproblematiek.
Behalve Marten Toonder, waren ook Kees van Kooten en Wim de Bie meesters in het optekenen van die tijdloze actualiteit.
Bovendien zijn er nog de woorden die Marten Toonder aan onze taal toegevoegd heeft en een eigen leven zijn gaan leiden.
Wie kent ze niet: minkukel, denkraam, dikdoener, verturving
Met name de kunstschilder Terpen Tijn, een van de meest markante figuren ui Rommeldam, kon de artistiek onbeholpen Bommel onaangenaam afzouten met tot dan toe niet-bestaande woorden.
“Je vibreert niet makker!” of: “ik zie enkel grofstoffelige trillingen”.
En hij typeert feilloos het opzetten van een aquarel met de zin: “Een vastgeplakte vibratie van de watertrilling, een greep uit de eeuwigheid, het Nu ! Vat je makker ?”.
Alle “makkers” uit de Spakenburgse kunstenaarswereld zullen ongetwijfeld vatten waar Heer Tijn het over heeft.
Overigens houdt Heer Ollie er in Slot Bommelstein wel een kunstgalerij op na.
Er hangen familieportretten van zijn oudoom Zebedeus Quirinus, Oom Archibald, peettante Olivia, en grootvader Zacharias.
Terpen Tijn heeft voor de kunstverzameling van Ollie B maar één woord over: “eh… dinges!”.
Bommel was een graag geziene gast in de Kleine Club, een sociëteit vergelijkbaar met de Spakenburgse Rotary, waar de plaatselijke bobo’s zich verpozen met voornamelijk consumeren en het doornemen van de actualiteit.
Uit de verhalen blijkt dat men Rommeldammers overal tegen kan komen en ze in Spakenburg ook gewoon over straat lopen.
Alleen hun namen zijn al genoeg om ze te herkennen:
Grootgrut, kruidenier
Drs. Zielknijper, psycholoog
Kapitein Walrus, op zijn goede schip de Albatros
Wammes Waggel, domme gans
Commissaris Bulle Bas: “je bent er gloeiend bij, Bommel!”
Bul Super en Hiep Hieper, twee gesjacherde jongens
Argus, journalist van de Rommelbode
Dorknoper, onkreukbare ambtenaar der eerste klasse
Burgemeester Dirk Dickerdack, burgervader (wel beduidend minder intelligent dan onze burgemeester!)
Maar aan elke verhalenreeks moet een einde gebreid worden, zo ook aan Bommels avonturen.
Hoe stop je zo’n markante held, zonder afbreuk te doen aan zijn reputatie en waardigheid ?
Marten Toonder vond de enig juiste oplossing: hij liet Heer Ollie trouwen met zijn heimelijke liefde, juffrouw Anne Marie ( “ach mallerd!”) Doddel.
Het verhaal heet diepzinnig: “Het einde van eindeloos”.
Maar Bommel leeft voort op mijn stropdas, mijn sokken, mijn glazen en zelfs als Steiff-pop in mijn kamer, naast de Bommel-encyclopedie.
“We lopen naar de toekomst Joost en als we daar zijn kunnen we uitrusten”.
En daar houd ik mij aan !