De werkelijkheid deelde een dreun uit!
Zoals elk jaar sabelde de weemoed me neer na drie dagen carnaval in mijn geliefde Oeteldonk.
“J’attendrai” speelde het salonorkest van Andre Rieu altijd bij het haring happen op Aswoensdag, melancholische feestmuziek!
Ik ga u niet uitleggen wat een mens bezielt om zich hierin onder te dompelen, want dat is niet besteed aan onwetende noorderlingen.
“Ge moet ut vuule”, zeggen ze in het zuiden.
Rob van der Laar, conservator van het Nationaal Carnavalsmuseum in Den Bosch, voegt er terecht aan toe: “Boven de grote riolen (!), wordt amper begrepen wat voor kwaliteitsfeest het carnaval is”.
Kijk, je lam drinken en achter de vrouwen aan zitten, dat is het nou juist niet!
Het is gewoon het volmaakte niets: je doet je rood-wit-gele shawl om, je hoeft niets, loopt wat, drinkt wat, praat met volslagen wildvreemden en je zingt met elkaar dezelfde meeslepende liedjes, begeleid door veertig lokale blaasorkesten.
Het is een spel met een protocol, dat al sinds 1882 gespeeld wordt in de drie dagen vóór de veertigdaagse vasten.
Alleen al van de muziek krijg ik tranen in mijn ogen !
Niet van de liedjes door bekende artiesten, die denken dat een carnavalsplaat net zo makkelijk is als een kerst-cd, maar van het pure authentieke Oeteldonkse repertoire.
In de tachtiger jaren was ik producer van Wim Kersten (1924-2001), de meest succesvolle Bossche tekstschrijver ooit.
Hij schopte het tot in Hilversum, waardoor hij boven zijn mooie schoenwinkeltje in het hart van Den Bosch financieel een zorgeloos leven kon leiden.
“Mijn plaatjes lopen even lekker als mijn schoenen”, zei hij steevast.
Zijn eerste landelijke hit was “Bij ons staat op de keukendeur” en daarna schreef hij nog een heel oeuvre bij elkaar.
Schrijvers en journalisten bogen zich zelfs over “Bloemetjesgordijn”, bizarre tekstregels voortgestuwd door een stevige carnavalsstamp.
Tada tada tsjing boem:
“Weet je wat ik wel zou willen zijn, een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn” en dan de pakkende flowerpower zin: ”met bloemen op mijn hele lijf en ook op mijn gezicht”
De zegetocht van de Twee Pinten, Wim Kersten en Joep Peeters, hield echter niet op bij de Maas, overal in het land stonden twintig keer per week hossende menigten op hen te wachten.
Maar net als zoveel succesvolle combinaties, viel het duo uit elkaar.
Voor Wim hoefde het niet meer, alweer den Bosch uit en daar had hij al zo’n hekel aan.
Liever een brandewijntje op de Parade.
Toch ging hij in 1984 weer verder met Marius van der Velde onder de naam Wim Kersten en zijn Viltje.
Ik heb toen zijn laatste LP opgenomen in de studio van Dick van der Meer in Nederhorst ten Berg met het orkest van de kort daarna overleden Ferry Wieneke en de onnavolgbare Annie“Helga”Cocq in het achtergrondkoor.
Wieneke was orkestleider bij de NCRV en wist geen raad met het tempo dat een carnavalsnummer diende te hebben.
Dan zei hij tegen Marius: “Marius loop eens!”, waarop Marius
een volmaakte polonaise liep, tempo 112 !
De plaat “25 nummers voor de liefde en de gein”, resulteerde in 1988 in een Edison voor Wims gehele oeuvre.
Ofschoon de klassiekers van Kersten in den Bosch nog steeds gespeeld worden, heeft het jaarlijkse Kwêkfestijn nieuwe nummers opgeleverd, die eveneens briljant zijn door hun eenvoud en zeggingskracht.
Bert Schoot van de Mafkikkers schreef in 2010 de volgende tekst, die feilloos het “gevuul” trof, waar ik het eerder over had:
En dan denk ik aan ons moeder,
Ze blijft veur mij altijd speciaal.
Ze kocht veur mij m’n eerste kieltje
En een rood-wit-gele sjaal.
Had ik die toen nie gekregen,
Dan had ik hier nou nie gestaan.
Dan hadden m’n keinder nooit geweten
Van ons Oeteldonks bestaan .
Twee jaar later is zijn moeder op Goede Vrijdag overleden.
Er zijn twee zinnen van Wim Kersten, waar u even bij stil moet staan:
Ik ben zo blij als ik het ziekenhuis van buiten zie,
Op een terrasje weer kan praten weet ik veel met wie……..
Oeteldonk: Daor zit meziek in !